Dag Sinterklaasje, daag, daag, daag Zwarte Piet
Onze Goedheiligman inruilen voor de kerstman?
Het was 4 december. Voor pakjesavond moest ik een bronzen beeldje afleveren op een adres in de buurt van Epe. Het huis stond aan een bosweg niet ver van de Renderklippen. Een uitgelezen moment om daar na lange tijd weer met mijn hond wat rond te dwalen.
Ik herinnerde me hoe ik daar eens verdwaalde in de uitgestrektheid. En hoe was het mogelijk, ik nam weer het verkeerde bospad. We liepen al lang. Dymo had al drie poepen weggewerkt en geen druppeltje plas meer over. Het begon te schemeren en over een uurtje zou het donker zijn. Geen volle maan deze avond. Ik begon naar iemand te verlangen die me kon vertellen hoever het nog lopen was naar de parkeerplaats. Maar auto noch fiets passeerden me.
‘Dymo, zoek de auto.’ De hond keek me niet begrijpend aan. Hij kende de sporen van wild en van poezen, maar de auto opsporen dat had ik hem nog nooit gevraagd. Juist op het moment dat ik dacht, aan jou heb ik ook niks, hoorde ik een auto. Opgelucht zag ik de lichten naderbij komen. Bij mijn stopgebaar stond een Fiat 500 stil. Achter het stuur zat Sinterklaas zonder een Zwarte Piet naast zich.
‘Ik ben verdwaald, mijn auto staat bij de Renderklippen aan de kant van Epe. Is dat nog ver?’
‘Meisie toch’ - Sinterklaas is oud dat weten we - ‘meisie toch, je bent hier dichterbij Heerde. Je moet een eind de andere kant op. Wacht, ik breng je wel, even wat ruimte maken.’
Het portier ging open, uit de auto kwamen moeizaam twee benen. Ik zag dat deze Sint geen bisschoppelijke kousen en schoeisel droeg, maar dikke gebreide sokken zonder schoenen aan zijn voeten. Sint liep op zijn sokken en wat onvast op de benen om de auto, opende het portier, gooide de mijter, een paar gevulde plastic zakken, de bisschoppelijke mantel en twee schoenen naar achteren om me daarna met een wijds gebaar uit te nodigen met mijn hond naast hem plaats te nemen. Als de lezer zich afvraagt waar zijn staf was, die lag vastgebonden op het dak met een rode boerenzakdoek aan het deel dat buiten de auto uitstak.
Ik stapte in, Dymo sprong op mijn schoot. Het zat wat krap.
‘Zit je goed?’
‘Prima’, loog ik, al lang blij dat ik voor het donker uit het bos zou zijn.
‘Dan gaan we nu.’ Hij wilde de motor starten, maar die deed niets. Nog eens probeerde hij het.
‘Dat rotding. Nu doet ie het weer niet.’
‘Komt dit vaak voor?’
‘Hij heeft kuren. Even een slokje nemen.’
Hij had ineens een zakflacon in zijn hand, schroefde de dop los en nam een flinke slok. ‘Neem er ook één. Het is whisky.’
‘Nee, dank je. Ik drink geen whisky.’
'Je weet niet wat je mist.'
Hij stopte de flacon weer terug in zijn habijt en stapte uit.
Even later ging de motorklep open. Na enkele ogenblikken liet hij de klep terugvallen en vroeg mij de auto te sturen dan zou hij duwen.
‘En als hij het doet dan moet je ‘em aan de praat houden. Beslist niet afzetten.’
Een auto aanduwen op een bospad vraagt kracht, al is het een kleine auto. In de autospiegel zag ik hoe Sinterklaas zwoegde. Ik voelde me schuldig.
Gelukkig, het verlossende motorgeluid. Hij deed het! Ik gaf gas om, zoals hij had gezegd, de motor aan de praat te houden. Iets te veel gas, de auto schoot naar voren.
Ik zag nog hoe wanhopig Sint zijn evenwicht trachtte te bewaren. Toen ik met draaiende motor stilstond, krabbelde hij omhoog van het bospad.
Zonder een woord te zeggen, schoof hij mij op naar Dymo, gooide zijn portier dicht en we reden het bospad af.
Zijn baard zat scheef en zijn habijt was smerig geworden. Ik moest me beheersen om niet te lachen. Het boetekleed aantrekken paste hier echter beter bij, vond ik.
‘Het spijt me zo. Ik gaf iets te veel gas. Ik weet niet hoe ik het goed moet maken.’
Hij zei niets.
‘Moet je dadelijk voor Sinterklaas spelen of heb je dat al gedaan?’ vroeg ik.
‘Dat heb ik al gedaan. Alles zat tegen. Zwarte Piet ziek. Ik belde op het verkeerde adres aan. Dat was niet het ergste, want ze waren erg blij met mijn komst.’
‘Wat was dan wel erg?’
‘Ik vroeg de kinderen of ze Jingel bells voor me wilde zingen. Dat waren de zenuwen,’ – of de whisky, dacht ik – ‘want ik verfoei de kerstman.’
‘Haha, die maakt jou als Sinterklaas overbodig, niet?’
‘Lach jij maar. We glijden compleet af. Eerst danken ze Zwarte Piet af en je zult het meemaken straks ligt de bisschop er ook uit en raad eens voor wie? Voor de kerstman. Het is nog geen 5 december of er zijn al kerstbomen en al die glitterdingen die erbij horen in de tuincentra te koop. We zijn zo commercieel als de pest. Ik word er niet goed van.’
Sinterklaas inruilen voor de kerstman? Ook ik vond dit geen leuk vooruitzicht. We waren bij de parkeerplaats gekomen. Ik kon niet zomaar uitstappen en ‘bedankt’ zeggen. Ineens kreeg ik een idee.
‘Zin om een hapje met mij te eten in het restaurant dat hier vlakbij is? Ik ben je een autorit schuldig.’
‘Maar ik ben onder dit pak in mijn ondergoed.’
‘Nou en? Je gaat gewoon in vol ornaat, maar doe even je baard recht onder je kin en de whisky laat je in de auto.’
‘Oké, maar de Sint deelt uit.’
Iedere 4 december denk ik even terug hoe de ober met een brede lach vroeg: 'Heeft Sint Nikolaas ook gereserveerd?’
‘Op 4 en 5 december, jongeman’, was zijn antwoord, ’verwacht iedereen mij en ik hoop dat dit zo blijft!’
Met de bisschop van Myra op de dag voor pakjesavond aan een tafeltje in een restaurant op de Veluwe… niet te geloven. Zo’n dinerbon lag nooit in mijn kinderschoentje.