Ontmoetingen III
‘Mevrouw?’ Ik werd wachtend voor een voetgangersstoplicht in Den Haag opzij aangeraakt. Mij half omdraaiend keek in het gezicht van een man die noch oud noch jong genoemd kon worden. Het was onmogelijk aan het gegroefde gezicht met de donkere piekharen er omheen, de wat gehaakte neus en ogen die me vanonder borstelige wenkbrauwen met een zachte vraag aankeken, de leeftijd te raden. Toen hij naar me lachte zag ik dat hij een aantal tanden miste.
‘Mevrouw, mag ik u een arm geven bij het oversteken? Ik durf anders niet over. Ja, mag het? Dank u. U bent een lieve vrouw, ik zag het meteen. Maar ik moet u waarschuwen, als we vier passen hebben gelopen, ga ik hard aan uw arm trekken. U mag me niet loslaten, echt niet. Zult u me daarom heel stevig vasthouden?’
Hij stak bij me in. Ik zag een hand met afgekloven nagels op mijn mouw rusten. Vier passen zei hij. Ik was een gewaarschuwd mens dus klemde ik, toen het voetgangerslicht op groen sprong, zijn arm stevig tegen mij aan. Grote passen nemen, dacht ik, dan zijn we eerder aan de overkant. Nog voor we vier stappen hadden gezet, begon hij aan mijn arm te rukken om los te komen daarbij roepend: ‘Niet loslaten, mevrouw. Niet loslaten.’
Nog steviger klemde ik zijn arm tegen me aan.
‘Mevrouw, nu ga ik zingen, maar niet loslaten, hoor mevrouw.’
’Je zingt maar,’ zei ik, we waren halverwege de oversteek. Hij probeerde zich niet meer los te rukken, en met een niet eens onaardige stem, maar met heel schunnige woorden zong hij luid het smurfenlied. De mee-overstekers grinnikten.
Gelukkig, we waren aan de overkant van de weg, nu kon ik hem loslaten. Aan die man is een flink steekje los, dacht ik. Nu de andere kant op, anders steekt hij weer bij me in. ‘Nou daaag, prettige dag verder.’
Achter me hoorde ik hem roepen: ‘Dat was erg aardig van u, mevrouw, u hield me echt stevig vast en dat was een heel lekker gevoel voor me. Als ik u opnieuw tegenkom bij een oversteekplaats, mag ik dan weer bij u insteken?’